Kennis van de Goddelijke Werkelijkheid: Dante
Prof.Dr. Arjo Vanderjagt, hoogleraar Geschiedenis van de Filosofie, RuG
Prof.Dr. Arjo Vanderjagt, hoogleraar Geschiedenis van de Filosofie, RuG
De goddelijke komedie (La Divina Commedia) is een epos van de Florentijnse dichter Dante Alighieri, geschreven in de eerste helft van de 14e eeuw. Het behoort tot de erkende meesterwerken van de wereldliteratuur, en tot de grootste culturele prestaties van de Middeleeuwen. Dante beschrijft in de Komedie zijn fictieve reis door het hiernamaals: hel, louteringsberg en hemel. Hij schreef dit werk in een periode dat Italië zich bevond in een overgangsfase tussen de Middeleeuwen en de Renaissance, wat duidelijk wordt weerspiegeld in de middeleeuwse en klassieke thema’s die hierin sterk naar voren komen. Dante vormt zo een overgang van de Middeleeuwse kennis gericht op de Goddelijke werkelijkheid, naar de homo universalis van de renaissance.
De meeste mensen moeten er nog aan wennen dat kunst, wetenschap en technologie een monsterverbond zijn aangegaan. Ondanks de verregaande specialisering van wetenschappers en kunstenaars lijkt de renaissancistische homo universalis ineens weer in veelvoud te zijn gereïncarneerd. Sinds Plato de kunst uit zijn ontwerp van De Staat heeft verbannen, neemt ze een ondergeschikte positie in ten opzichte van het weten. In de Renaissance wordt duidelijk dat deze actie van Plato een enorme rem betekent op de ontwikkeling van het weten. Pas als het weten het experiment omarmt en er niet voor terugdeinst zich met het maken, dat is dus eigenlijk met de kunst, in te laten, is het klaar voor zijn grote sprongen voorwaarts van de achttiende, negentiende en twintigste eeuw.